Update
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.
Graag wijzen wij u op AR 2010-58 waarin opnieuw is geoordeeld dat collectieve acties in het kader van verhoging van de AOW-leeftijd, niet vallen onder artikel 6 lid 4 ESH (zie eerder AR 2009-741). Tegen laatstgenoemde uitspraak is spoedappel ingediend door de vakbonden.
Voorts leert het Hof van Justitie EG dat het niet meetellen van arbeidsvakken van arbeid voor het 25e levensjaar voor de berekening van een opzegtermijn in strijd is met de richtlijn gelijke behandeling leeftijd. In deze uitspraak gaat het Hof voorts in op de vraag in hoeverre sprake kan zijn van horizontale werking en welke bevoegdheid de nationale rechter toekomt om naleving van de richtlijn te waarborgen (AR 2010-65).
In AR 2010-60 staat de vraag centraal of een werkgever met terugwerkende kracht alsnog inhoudingen op het loon mag toepassen in verband met privé-gebruik van de bedrijfsauto door werknemer. Volgens de kantonrechter staat in beginsel het goed werkgeverschap aan verrekening met het loon in de weg, tenzij hierover duidelijke afspraken zijn gemaakt met werknemer.
Een zeer creatieve uitspraak is AR 2010-53. Daarin oordeelde de kantonrechter dat sprake was van misbruik van tijdelijke contracten. Werkneemster kreeg naast haar bestaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een lage deeltijdfactor (0,13 fte), steeds tijdelijke arbeidsovereenkomsten waardoor haar gemiddelde arbeidsomvang op ongeveer 0,5 fte uitkwam. Toen de werkgever niet opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wilde aanbieden, deed werkneemster een beroep op artikel 7:610b BW. Volgens de kantonrechter miste artikel 7:610b BW toepassing. Wel achtte de kantonrechter dat een goed werkgever zijn werkneemster op de mogelijkheid van artikel 2 Wet aanpassing arbeidsduur had gewezen. Vervolgens toetst de kantonrechter of het fictieve beroep van werkneemster op artikel 2 WAA zou worden gehonoreerd. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, zodat de loonvordering tot betaling van 0,5 fte wordt toegewezen onder de voorwaarde dat werkneemster formeel nog een beroep doet op artikel 2 WAA.
Interessant is voorts AR 2010-48. Volgens de kantonrechter is artikel 22 WOR (kosten bijstand OR) bedoeld om de ondernemer te beschermen. Hij mag derhalve voorwaarden aan de vergoeding van kosten OR stellen.
Ook AR 2010-45 is interessant. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding, omdat in geval van reguliere opzegging waarschijnlijk sprake zou zijn geweest van een kennelijk onredelijke opzegging. Deze beschikking roept opnieuw de vraag op wat de verhouding is tussen de 685- en 681-procedure na het arrest Van de Grijp/Stam en de beschikking Van Hooff (11 december 2009).
Volledigheidshalve wijzen wij de liefhebbers op de nieuwe AHAM-beschikking van de Ondernemingskamer Amsterdam (LJN: BK9673).
Ten slotte wijzen wij u op AR 2010-63 (verwerping cassatieberoep tegen Kroonbesluiten tot verlaging Rijksgroepsregeling werkloze werknemers). Dit arrest van de Hoge Raad is juridisch inhoudelijk van geen of weinig belang wat het materiële arbeidsrecht betreft. Het is ? in de woorden van de A-G Huydecoper ? wel een bijzonder merkwaardige zaak, zowel vanwege de daarin aan de orde zijnde vragen, alsook vanwege zijn uitzonderlijke verloop (onder meer tot uiting komende in het feit dat de inleidende dagvaarding in maart 1988 werd uitgebracht, terwijl het arrest a quo in februari 2008, bijna twintig jaar later, werd gewezen).