Naar boven ↑

Update

Nummer 48, 2010
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Rechtspraak
Een interessante en fraai gemotiveerde uitspraak is AR 2010-940. De centrale vraag was of de beschikbaarheid van werknemer (bergingschauffeur) als arbeidstijd gekwalificeerd kon worden. Daarbij stelde de werknemer zich op het standpunt dat de bergingswagen van de werkgever tevens als ?werkplek' moet worden aangemerkt in de zin van de richtlijn organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen.
De Kantonrechter Eindhoven is ? net als het Hof Amsterdam ? van oordeel dat het BBA ook van toepassing is op werknemers die niet terugvallen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het doel van het BBA is bescherming tegen ongerechtvaardigd ontslag. Zich bewust van een koerswijziging ten opzichte van vaste rechtspraak van de Hoge Raad, acht de rechter wel termen aanwezig de wettelijke verhoging tot nihil te matigen (AR 2010-943).
Voorts is AR 2010-947 interessant. Volgens de kantonrechter volgt uit de wetsystematiek dat een werkgever niet gehouden is een suppletie toe te kennen over de periode dat hem een loonsanctie is opgelegd (tenzij anders is bedongen). Omdat in de WIA een werknemer recht heeft op een gemiddelde overwerkvergoeding gemeten vanaf de dag voor arbeidsongeschiktheid, acht de kantonrechter een zelfde benadering ook van toepassing tijdens de loonsanctieperiode. De benadering die uit artikel 7:629 BW volgt (wat had de werknemer indien hij niet arbeidsongeschikt was aan gemiddelde overuren gewerkt) acht de kantonrechter tijdens een loonsanctieperiode in strijd met de WIA-systematiek en derhalve onjuist.
Een mooie zaak over overgang van onderneming en cao's is AR 2010-949. In casu komt onder meer de Werhoff-problematiek aan de orde (dynamische of statische werking van een incorporatiebeding?).
In AR 2010-957 leidde het onder druk zetten van de OR en het niet gunnen van een redelijke termijn tot het geven van advies tot een kennelijk onredelijk besluit.
Ten slotte is AR 2010-958 interessant. In casu betrof het een ontslag van een statutair bestuurder, waarbij onduidelijk was of partijen een tussentijdse opzeggingsclausule waren overeengekomen. Het hof leunt sterk op de zogenoemde '15 april-arresten' van de Hoge Raad om te oordelen dat partijen niet anders bedoeld kunnen hebben dan een dergelijke clausule op te nemen.

AR Poll
Bijna tweederde van de stemmers was het niet eens met de stelling: ?Zolang een werknemer niet heeft geklaagd over een te hoge werkdruk, kan de werkgever ex artikel 7:658 BW niet aansprakelijk zijn voor een burn-out.'
De nieuwe stelling luidt: ?Het ontbreken van een tussentijds opzegbeding speelt geen rol bij een ontslag van een statutair bestuurder werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het vennootschapsrechtelijke ontslag prevaleert in dat geval.' Breng hier uw stem uit.