Naar boven ↑

Update

Nummer 47, 2014
Uitspraken van 18-11-2014 tot 24-11-2014
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

A-G Hof van Justitie: maximering bankenbonus is niet in strijd met EU-recht
De Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie concludeerde afgelopen week dat de zogenoemde CRD IV-richtlijn dat financile instellingen de verplichting oplegt hun bonusplafond tot een maximum van 100% te beperken (onder omstandigheden kan dit 200% zijn). Volgens de A-G zijn de verplichtingen rechtmatig en niet in strijd met artikel 53 VWEU. Bepalen dat een bepaalde verhouding in acht moet worden genomen tussen de variabele beloning en het basisloon is echter niet hetzelfde als een plafond voor bankbonussen opleggen of het niveau van de beloning vaststellen, aangezien geen beperkingen worden gesteld aan de basislonen , aan de hand waarvan het maximumniveau van de bonussen wordt berekend. De in de wetgeving voorgeschreven verhouding van 100% kan worden toegepast op om het even welke som die de bank als vast loon wil betalen. Uit het feit dat die verhouding door de lidstaten kan worden verhoogd tot 200% of kan worden verlaagd tot een lager percentage dan 100 % , blijkt duidelijk dat geen sprake is van een begrenzend effect. Aangezien het basisloon niet wettelijk wordt begrensd, wordt het totale beloningsniveau evenmin begrensd. Het feit dat deze maatregelen ook gelden voor reeds gesloten arbeidsovereenkomsten, acht de A-G niet in strijd met de rechtszekerheid (AR 2014-1000). Op dit moment is in Nederland een wetsvoorstel in behandeling dat de bankbonus begrensd op 20%.

Voortzetting vierde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met gelijktijdige en voorafgaande beindiging in vaststellingsovereenkomst nietig
In AR 2014-988 wordt afstand genomen van Hof Den Bosch van 30 juli 2013 (zie AR 2013-617). Dit arrest vindt aldus de kantonrechter in literatuur en rechtspraak geen algemene navolging (zie AR 2014-428). Voorshands is voldoende aannemelijk dat de vaststellingsovereenkomst wegens strijd met een dwingende wetsbepaling vernietigbaar is en door werkneemster terecht buitengerechtelijk is vernietigd, waardoor de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geindigd.

Ontbinding onder opschortende voorwaarden is in strijd met de aard van 685-procedure
In AR 2014-989 staat de vraag centraal of de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden onder de opschortende voorwaarde dat het vonnis in een andere procedure (over de vraag of werknemer nu wel of niet heeft ingestemd met een andere functie) in kracht van gewijsde gaat. De kantonrechter is van oordeel dat het uitspreken van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder deze opschortende voorwaarde niet mogelijk is, omdat een dergelijke voorwaarde in strijd komt met het stelsel van het ontslagrecht en van de ontbindingsprocedure in het bijzonder. De ontbindingsprocedure is een procedure gericht op het verkrijgen van een spoedige beslissing omtrent het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst (zie onder meer HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 296). Ook de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters voor de procedure ex artikel 7:685 BW onderschrijven het belang van een spoedige beslissing. Er is hoger beroep ingesteld. Niet valt uit te sluiten dat n van de partijen na een verkregen uitspraak in cassatie zal gaan. Het kan derhalve een aanzienlijke tijd duren voordat bij onherroepelijk vonnis/arrest definitief is beslist over de vraag of partijen zijn gebonden aan de mondelinge overeenkomst. In de gegeven situatie is het aan werkgeefster om te kiezen: f zij blijft volharden in haar standpunt dat partijen voormelde beindigingsovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan werknemer per 1 juli 2015 zou vertrekken en zij doorloopt de procedure bij het hof (en eventueel de Hoge Raad), f zij gaat over tot een onvoorwaardelijk ontbindingsverzoek onder intrekking van de andere procedure. Een samenloop van deze procedures is gelet op de aard van de ontbindingsprocedure (welke dient te leiden tot een snelle, niet voor beroep vatbare beslissing) niet mogelijk.

Vakbond is geen belanghebbende bij 36-WOR-vordering tot instelling or
Volgens de Kantonrechter Rotterdam is FNV geen belanghebbende in de zin van artikel 36 WOR tot het vorderen van instelling van de or, nu zelfs de gebonden werknemers bij de betreffende werkgever, deze instelling niet wensen. Nu in de onderhavige zaak voorts moet worden vastgesteld dat de werking van de door FNV gevorderde instelling van een or zich naar zijn aard en inhoud niet leent voor het uitsluiten van bepaalde werknemers van werkgever, dat alle werknemers dus worden getroffen door een gebod tot het instellen van een or en dat bepaalde werknemers die lid zijn of waren van FNV bezwaar hebben tegen de acties, moet het bepaalde in artikel 305a lid 5 BW leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van FNV (AR 2014-990).

Van Hooff/Elektra niet van toepassing op ontbindingsverzoek bij aanvraag ontslagvergunning UWV
In AR 2014-986 staat de vraag centraal of werknemer ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan verzoeken en toegewezen krijgen, na een ingediende aanvraag ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen door de werkgever. De kantonrechter oordeelt dat in deze fase Van Hooff/Elektra nog niet van toepassing is (in die beschikking was immers sprake van een ontbindingsverzoek na verleende toestemming van het UWV en opzegging door de werkgever). De kantonrechter is zich ervan bewust dat door werknemer een vergoeding met C=0,7 toe te kennen in een financieel gunstigere situatie komt dan zijn collegas, maar dit valt werknemer niet te verwijten.

Verstrekken van adresgegevens van 15 investeerders aan een derde, leidt tot verschoonbare schending geheimhoudingsbeding wegens dienen van hoger maatschappelijk doel
In AR 2014-996 oordeelt het Hof Amsterdam dat hoewel de werknemer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden, de boete niet verschuldigd is (althans tot nihil dient te worden gematigd) omdat de werknemer op geen enkel moment het oogmerk van concurrentie had. Werknemer wenste belangrijke investeerders te waarschuwen voor de wantoestanden binnen het bedrijf van de werkgever. Daarmee diende hij een hoger maatschappelijk doel.

AR Poll
Bijna 29% was het oneens met de stelling: Ook de voorwaardelijke ontbindingsvergoeding is direct opeisbaar.
De nieuwe stelling luidt: De Van Hooff/Elektra-doctrine dient te gelden vanaf het moment dat de werkgever een UWV-aanvraag indient.
Breng hier uw stem uit.

AR Annotatie: De zelfstandige subonderaannemer (op gelijke wijze?) beschermd
Graag wijs ik u opnieuw op de AR Annotatie van Lucy van den Berg bij AR 2014-0897. In dit arrest van het hof werd werkgeversaansprakelijkheid aangenomen op grond van artikel 7:658 lid 4 BW voor een ongeval met de zelfstandige subonderaannemer. In deze annotatie gaat Lucy in op de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW en de daarop betrekking hebbende Davelaar/Allspan-jurisprudentie. Vervolgens gaat zij in op de complicaties die zich voordoen met betrekking tot de zorgplicht op grond van het BW en de arboverplichtingen ten aanzien van zelfstandigen. In sommige gevallen zal de zorgplichtschending bestaan uit de door de zzper zelf na te leven arbonormen hetgeen de vraag oproept of dan alsnog een derde aansprakelijk kan zijn. Klik hier om de noot te lezen.

Inzenden eigen rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij ingezonden rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de arbeidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest mij nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Ruben Houweling
Hoofdredacteur AR Updates

Hof

Rechtbank