Naar boven ↑

Update

Nummer 23, 2016
Uitspraken van 31-05-2016 tot 06-06-2016
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Weigering UWV de betalingsverplichting van werkgever (ex hoofdstuk IV van de WW) na faillissement over te nemen is in strijd met Insolventierichtlijn
In AR 2016-0568 staat de vraag centraal of het UWV terecht heeft geweigerd (een deel van) de betalingsverplichtingen van werkgever over te nemen, omdat appellanten noch voldoende tijdig, noch voldoende adequaat actie hebben ondernomen bij het aanspreken van werkgever voor betaling van achterstallige loonaanspraken. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Het UWV kan appellanten niet met een enkel beroep op (vaste rechtspraak van de Raad over) de aard en de strekking van de regeling in hoofdstuk IV van de WW als laatste redmiddel hun recht op een faillissementsuitkering ontzeggen. Hiermee geeft het UWV een onvoldoende duidelijke en nauwkeurige onderbouwing voor de weigering om genoemde betalingsverplichtingen over te nemen (zie ook CRvB 19 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA4027).
De vraag is voorts of de Insolventierichtlijn ruimte biedt om een betalingsverplichting van een waarborgfonds bij wijze van maatregel op grond van de artikelen 24 en 27 van de WW te beperken. Op grond van artikel 12 aanhef en onder a van de Insolventierichtlijn hebben lidstaten de bevoegdheid om maatregelen te treffen met het oog op het voorkomen van misbruik. Deze bevoegdheid dient, als uitzondering op de algemene regel, strikt te worden uitgelegd. Met een enkel niet voortvarend handelen is nog geen sprake van het kunstmatig scheppen van voorwaarden om een faillissementsuitkering te krijgen. Voor niet voortvarend handelen kunnen immers meerdere redenen zijn. Bovendien komt het in beginsel voor rekening en risico van werknemers als zij langere tijd om hen moverende redenen afzien van het in rechte vorderen van loonbetaling. Op grond van artikel 64 van de WW (en conform het bepaalde in art. 4 van de Insolventierichtlijn) is de overname van betalingsverplichtingen van een werkgever door het waarborgfonds immers in tijd beperkt en langere perioden van onvervulde loonaanspraken worden daardoor maar ten dele overgenomen. De door het UWV opgelegde maatregel is niet gericht op het voorkomen van misbruik, maar eerder op het voorkomen dan wel beperken van gebruik van het waarborgfonds. Voor het treffen van een dergelijke maatregel biedt artikel 12 van de Insolventierichtlijn geen ruimte. In een bevoegdheid om loonaanspraken op het waarborgfonds in omvang te beperken, voorziet artikel 4 van de Insolventierichtlijn immers al.

Transitievergoeding bij verlies aanbesteding: oude werkgever betaalt ook als werknemer bij verkrijger concessie in dienst treedt
In AR 2016-0577 en AR 2016-0578 staat de vraag centraal of de transitievergoeding verschuldigd is als werknemer zijn baan verliest bij een concessiewisseling. Hoektax heeft tot 1 januari 2016 een regionaal taxi-, groeps- en rolstoelverhuurbedrijf gexploiteerd. Met toestemming van het UWV is de arbeidsovereenkomst opgezegd, waarna werknemer aansluitend bij Connexxion (verkrijger van de concessie) in dienst treedt. Volgens Hoektax volgt uit de parlementaire geschiedenis dat geen transitievergoeding verschuldigd is. De kantonrechter verwerpt dit betoog. Bij opzegging en ontbinding is naar de tekst van de wet uitsluitend van belang wie opzegt respectievelijk op wiens verzoek wordt ontbonden. Niet in geschil is dat Hoektax de arbeidsovereenkomsten met werknemer heeft opgezegd. Alleen in de situatie dat een arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege niet wordt voortgezet is naar de tekst van de wet van belang op wiens initiatief niet wordt voortgezet. Zeker in een situatie als de onderhavige, waarin werknemer nadeel zou lijden (omdat de arbeidsomvang is gewijzigd) indien de aanvankelijke werkgever (Hoektax) niet met hem zou hoeven af te rekenen over de periode tot de werkgeverswisseling, is de fictie dat niettegenstaande de opzegging door de werkgever het initiatief aan werknemerszijde zou liggen te gekunsteld. Deze fictie acht de kantonrechter in dit geval ook onaanvaardbaar en moet wijken voor de werkelijke situatie, te weten die van opzegging door de werkgever en op diens initiatief.

Bedenktermijn ex artikel 7:670b BW vangt aan vanaf moment dat overeenstemming is bereikt over essentialia van de beindiging (niet moment ondertekening)
In AR 2016-0573 oordeelt de kantonrechter Leiden dat moment van overeenstemming over de essentialia per e-mail voldoende is om de termijn van artikel 7:670b BW te doen aanvangen. De rechtsvraag waarover partijen van mening verschillen is wanneer de beindigingsovereenkomst geacht moet worden tot stand te zijn gekomen ofwel wanneer aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan. Het antwoord op die vraag blijkt niet duidelijk uit de wettekst. De kantonrechter verwijst naar de wetsgeschiedenis, doel van de bedenktermijn en de rechtszekerheid. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:670b BW niet zover gaat dat de bedenktermijn pas gaat lopen na ondertekening door partijen van de beindigingsovereenkomst. Een zo vergaande afwijking van het reguliere contractenrecht en het systeem van aanbod en aanvaarding zou, zo de wetgever dat heeft bedoeld, in de wet of in ieder geval de wetsgeschiedenis zijn genoemd. Aan het schriftelijkheidsvereiste ligt ten grondslag dat in het vereiste van een geschrift een bijzondere waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen (HR 28 maart 2008, JIN 2008/288). Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat met mededelingen per WhatsApp en met akkoordverklaringen per e-mail voldaan kan worden aan het schriftelijkheidsvereiste. In deze zaak hebben partijen, bijgestaan door juridisch gemachtigden, als resultante van een moeizaam proces ten aanzien van een verslechterde arbeidsverhouding onderhandeld over een beindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft geleid tot een concept-beindigingsovereenkomst waarin de gebruikelijke essentialia van een beindigingsovereenkomst althans het tegendeel is gesteld noch gebleken zijn vervat. Daarna is per e-mail dooronderhandeld en uiteindelijk ingestemd. Dat is voldoende voor het aanvangsmoment van artikel 7:670b BW. De Kantonrechter Rotterdam (AR 2016-0123) oordeelde eerder dit jaar anders.

Voorwaardelijke ontbinding ondanks prejudicile vragen Hoge Raad
In AR 2016-0563 staat de vraag centraal of op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van de werkgever kan worden beslist. Werknemer heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de kantonrechter te Enschede van 26 april 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:1507) gesteld dat er discussie is over de vraag of een arbeidsovereenkomst in het kader van de WWZ nog wel voorwaardelijk kan worden ontbonden, dat daarover prejudicile vragen zijn gesteld door de kantonrechter te Enschede en dat de beslissing in deze zaak zou moet worden aangehouden tot die prejudicile vragen zijn beantwoord. De kantonrechter ziet geen reden om de zaak aan te houden. De prejudicile vragen die de kantonrechter te Enschede heeft gesteld, gaan over de vraag kort weergegeven of een werkgever nog kan worden ontvangen in een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding na een ontslag op staande voet, mede gelet op de omstandigheid dat uit artikel 7:683 BW volgt dat in hoger beroep een beschikking van de kantonrechter waarbij een oordeel is gegeven over een ontslag op staande voet, door het hof niet kan worden vernietigd. Echter, in dit geval gaat het niet om een ontslag op staande voet, maar om de vraag of de arbeidsovereenkomst al dan niet door werknemer is opgezegd. Een oordeel daarover van de kantonrechter kan in hoger beroep door het hof worden vernietigd, omdat geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 7:683 BW.

Wijziging van tijdelijke overeenkomst of nieuwe overeenkomst in de keten?
In AR 2016-0588 staat de vraag centraal of een tijdelijke uitbreiding van uren en functie in een lopende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, moet worden beschouwd als een zelfstandige arbeidsovereenkomst in de zin van de ketenregeling. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is, nu geen sprake is van opvolging of reeks.

AR Poll
Ruim 80% is het eens met de stelling: Er is geen ruimte voor adviesrecht tijdens faillissement.
De nieuwe stelling luidt: Bij wisseling van concessie is de verliezende werkgever de transitievergoeding verschuldigd aan werknemers indien zij na ontslag in dienst treden bij de verkrijger.
Breng hier uw stem uit.

Inzenden eigen rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij ingezonden rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de arbeidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest mij nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Ruben Houweling
Hoofdredacteur AR Updates

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep