Naar boven ↑

Update

Nummer 11, 2017
Uitspraken van 08-03-2017 tot 13-03-2017
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

AR Annotatie: Informatieplicht van ondernemingsraad versus vakbonden bij reorganisatie
Graag wijs ik u op de nieuwe annotatie van Loe Sprengers bij AR 2017-0109. In deze noot staat hij stil bij de vraag in hoeverre de ondernemingsraad is gehouden informatie te verstrekken aan vakbonden bij reorganisaties. Hij schetst de verschillende posities die vakbonden en medezeggenschapsorganen innemen en in hoeverre ze elkaar aanvullen. Sprengers beschrijft verschillende (wettelijke) regelingen waaruit informatieverplichtingen voortvloeien en hoe elke regeling zich verhoudt tot vakbondsbelangen, alsmede geheimhoudingsverplichtingen. Een goede communicatie over hetgeen door de ondernemingsraad besproken en besloten wordt in het belang van de binnen de onderneming werkzame personen is vanzelfsprekend. Vakbonden als belangenbehartigers van hun leden, zowel in het collectief overleg als op individueel niveau, hebben in die hoedanigheid er ook een belang bij om goed genformeerd te worden door de ondernemingsraad. Het zou goed zijn om dit terra incognita verdergaand te regelen. Dat kan in het OR-reglement, in het SER-voorbeeldreglement en/of in de wetgeving verankerd worden, aldus de auteur. Klik hier om de noot te lezen.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Toch geen prejudicile vraag aan Hoge Raad over AOW en transitievergoeding
In AR 2017-0130 heeft het hof het voornemen uitgesproken prejudicile vragen te stellen aan de Hoge Raad over de uitsluiting van AOW-gerechtigden met betrekking tot de transitievergoeding (art. 7:673 lid 7 aanhef en onderdeel b BW) en de (on)verenigbaarheid met Richtlijn 2000/78/EG. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de voorgestelde vragen. Partijen zijn tot een minnelijke regeling gekomen. Het hoger beroep is ingetrokken. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het hof op processuele gronden niet meer toekomt aan een (nadere) inhoudelijke beoordeling van de zaak en dat werknemer in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard (AR 2017-0271).

Nietigheid concurrentiebeding en artikel 9a Waadi: alleen bij echte uitzending
In AR 2017-0253 wordt een beroep gedaan op artikel 9a Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) (inlenersbelemmeringsverbod). Het meest verstrekkende verweer van werknemer is dat het non-concurrentiebeding nietig is op grond van artikel 9a lid 2 Waadi. Voornoemd artikel vormt een implementatie van artikel 6 lid 2 van de Uitzendrichtlijn. Uit de definitie van het begrip uitzendbureau in de Uitzendrichtlijn volgt, aldus de rechter, dat de richtlijn ziet op situaties dat personeel in dienst wordt genomen teneinde dit personeel uit te lenen. Daaronder valt niet zonder meer de situatie dat een bedrijf zelf opdrachten uitvoert en in het kader van een opdracht af en toe personeel ter beschikking stelt van derden teneinde opdrachten uit te voeren. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te veronderstellen dat werkgever geen uitzendbureau in de zin van de Uitzendrichtlijn is. Er is onvoldoende aanknopingspunt voor de gedachte dat werknemer, die al zestien jaar krachtens een vaste arbeidsovereenkomst bij werkgever in dienst is, specifiek in dienst is genomen teneinde te worden uitgeleend aan andere bedrijven.

Werkrooster is geen arbeidsvoorwaarde
In AR 2017-0268 staat de vraag centraal of het werken volgens een bepaald rooster een arbeidsvoorwaarde is. Voor werkneemster in kwestie kwamen de twee halve dagen in verband met zorg van kinderen thuis en afstemming werk met partner heel goed uit. De rechter oordeelt dat van een arbeidsvoorwaarde evenwel geen sprake is. De functie van teamleidster vereist bovendien flexibiliteit. Stoof/Mammoet heeft niet te gelden als toetscriterium; artikel 7:611 BW wel.

Opvolgend werkgeverschap naar Van Tuinen-criteria ondanks onmiddellijke werking WWZ
In AR 2017-0278 oordeelt het Hof Den Bosch over de vraag of voor de vraag naar de berekening van de transitievergoeding en onregelmatige opzeggingsvergoeding opvolgend werkgeverschap nieuwe stijl of oude stijl van toepassing is, indien de doorstart voor de WWZ heeft plaatsgevonden. Hoewel volgens het hof de WWZ onmiddellijke werking heeft, zou toepassing van de nieuwe criteria leiden tot onbedoelde terugwerkende kracht. Het hof: onmiddellijke werking wil zeggen dat het nieuwe recht terstond van toepassing is op dat wat ten tijde van de inwerkingtreding bestaat en op hetgeen zich na inwerkingtreding voordoet (vgl. Parlementaire geschiedenis BW Inv. 3, 5 en 6 Overgangsrecht 1991, p. 36 (nr. 4), M.v.A. II Inv., W.H.M. Reehuis en E.E. Slob, ten aanzien van artikel 68a). Voor de onderhavige situatie betekent het voorgaande dat indien X Automatisering ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid redelijkerwijs geacht moet worden opvolgend werkgever voor werkneemster te zijn, de gevolgen die de Wet werk en zekerheid aan dit zijn van opvolgend werkgever verbindt, tenzij (bij overgangsrecht) anders is bepaald, wel onmiddellijk van toepassing zijn op X Automatisering. De vraag of X Automatisering op het moment van inwerkingtreding redelijkerwijs geacht moet worden jegens werkneemster opvolgend werkgever te zijn dient evenwel te worden beantwoord op basis van het recht dat gold vr de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid. Aan het huidige criterium (dat wil zeggen het criterium onder de Wet werk en zekerheid) op grond waarvan werkgevers ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn, zoals bepaald in artikel 7:668a BW lid 2, is immers geen terugwerkende kracht verleend.

Geen arbeidsovereenkomst ondanks aanbod en aanvaarding: cao stelt nadere eisen
In AR 2017-0280 oordeelt het hof dat hoewel aan alle elementen van artikel 7:610 BW is voldaan, geen sprake is van een arbeidsovereenkomst omdat de CAO PO nadere voorwaarden stelt voor het moment waarop de arbeidsovereenkomst ontstaat (aanvang werkzaamheden). Dergelijke aanvullende voorwaarden over het moment waarop de overeenkomst ontstaat, zijn niet in strijd met artikel 7:610 BW en passen bij een flexpool waarvan de werknemer deel uitmaakte.

AR Poll
Twee derde is het eens met de stelling: Ik verwacht dat een volgende regering vergaande hervormingen op de arbeidsmarkt (inclusief het arbeidsrecht) zal doorvoeren.
De nieuwe stelling luidt: De vakbonden dienen recht te hebben op alle informatie waarover een OR beschikt. Breng hier uw stem uit.

Inzenden eigen rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij ingezonden rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de arbeidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest mij nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen en veel wijsheid bij het uitbrengen van uw verkiezingsstem.

Met vriendelijke groet,

Ruben Houweling
Hoofdredacteur AR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep