Naar boven ↑

Update

Nummer 3, 2017
Uitspraken van 10-01-2017 tot 16-01-2017
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

AR Annotatie: De definitie van het begrip instelling in de zin van de Wmcz: grammaticaal, wetshistorisch of teleologisch uitleggen?
Graag wijs ik u op de nieuwe AR Annotatie van Gerdien van der Voet. In deze annotatie staat zij stil bij een bijzondere medezeggenschapswet: de Wet medezeggenschap clinten zorginstellingen. Zij analyseert het recent gewezen arrest van de Hoge Raad (AR 2016-1445) in het bijzonder de uitleg van het begrip instelling. Zij plaatst dit arrest in de context van een jarenlange discussie over modernisering van de Wmcz. Aan het slot schets zij een aantal denkrichtingen waarlangs de modernisering kan slagen. Klik hier om haar noot te lezen.

Rechtspraak
Het jaar 2017 gaat goed van start met een flink aantal mooie uitspraken. Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Instemming of opzegging (wel of geen bedenktermijn)?
In AR 2017-0037 staat de vraag centraal of werknemer heeft ingestemd met de opzegging, dan wel zelf ontslag heeft genomen of met wederzijds goedvinden afscheid heeft genomen van de werkgever. De aanleiding vormde een ontslag op staande voet, nadat de werkgever erachter was gekomen dat werknemer meermalen had gelogen over studiedagen. Volgens werkgever heeft hij het ontslag op staande voet ingetrokken en heeft werknemer zelf ontslag genomen (opgezegd). Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een nietige opzegging dan wel dat sprake is van een beindigingsovereenkomst die op grond van artikel 7:670b BW is ontbonden. Het hof oordeelt dat indien de werknemer zelf heeft opgezegd, geen sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging waaraan werknemer kan worden gehouden. In alle gevallen luidt het eindoordeel van het hof dat werknemer nog in dienst is van werkgever.

Gedeeltelijke toekenning transitievergoeding, wegens beperkte transitiemogelijkheid tot AOW-leeftijd
In AR 2017-0026 oordeelt de kantonrechter dat de verzochte transitievergoeding maar ten dele zal worden toegekend, daar de werknemer (IVA-uitkering) niet geacht wordt voor zijn pensioen nieuw werk te vinden. Een dergelijke situatie moet gelijkgesteld worden als ontslag wegens het bereiken van de AOW-leeftijd, zij het dat een gedeeltelijke toekenning van de transitievergoeding dan in de rede licht. De vergoeding wordt vastgesteld op 25.000 bruto (verzocht was ruim 73.000).

Eerste werkgever blijft werkgever ondanks outsourcing van werkgeverschap (payrolling)
In AR 2017-0021 oordeelt de kantonrechter over een casus waarin werknemer aanvankelijk in dienst is getreden van A en op enig moment is ondergebracht bij B. Nadat B failliet is gegaan, rijst de vraag of werknemer niet (ook) bij A in dienst is gebleven. Uit de gedetailleerde opsomming van het UWV ontstaat het beeld dat A met betrekking tot de medewerkers de dienst is blijven uitmaken (ziekmeldingen, vakanties, onkostendeclaraties). Het voorgaande leidt de kantonrechter tot het voorlopige oordeel dat er geen formeel einde is gekomen aan het dienstverband tussen A en werknemer.

Studiekostenbeding niet in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tenzij
In AR 2017-0023 oordeelt de kantonrechter over de geldigheid van het studiekostenbeding. Naar het oordeel van de kantonrechter moet de vraag of werkgeefster een beroep toekomt op het studiekostenbeding beoordeeld worden op basis van het goed werkgeverschap (art. 7:611 BW). Bij die beoordeling dient een onderscheid te worden gemaakt naar het in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voorkomende studiekostenbeding en het beding dat in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt opgenomen. De last die een studiekostenbeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd meebrengt, is in beginsel immers een stuk zwaarder en de kans dat een werknemer met de nadelige effecten daarvan wordt geconfronteerd is aanmerkelijk groter, omdat de kans dat het beding effect zal krijgen groter is. Dat betekent dat van een goed werkgever verwacht mag worden dat deze, indien een dergelijk beding is opgenomen, voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst de werknemer daarop nadrukkelijk wijst, maar ook dat deze bij het aangaan van studiekosten de werknemer er nogmaals expliciet op wijst dat het volgen van die opleiding op korte termijn een terugbetalingsverplichting met zich kan brengen. Bij die verplichting van de werkgever in de omstandigheid van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd past ook dat de werkgever voorafgaand aan de opgave voor de cursus met werkneemster de precieze kosten van de opleiding bespreekt, zodat het de werknemer duidelijk is welk financieel risico wordt genomen. Dat daarbij ook de kansen op voortzetting van de arbeidsovereenkomst aan de orde zullen komen ligt voor de hand. Bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd reiken de verplichtingen van de werkgever minder ver, nu de kans dat in die situatie een terugbetalingsverplichting ontstaat minder prominent is.

Concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegestaan bij accountmanager in vechtmarkt
In AR 2017-0020 oordeelt het hof over de geldigheid van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het hof stelt vast dat is voldaan aan het formele motiveringsvereiste en bovendien dat sprake is van een zwaarwegend belang. Daartoe acht het hof van belang dat de werknemer werkzaam is in de koffiebranche, een vechtmarkt. En dat werknemer inzage had in alle salesgegevens, strategien en klantenbestanden. Nu het product ook via internet wordt aangeboden, is beperking in geografische zin niet mogelijk.

Uitzending: werkers zullen zich richten naar aanbod van werk en vraag van de opdrachtgever leidt niet tot toezicht en leiding van de derde
In AR 2017-0040 wordt invulling gegeven aan de Care-4-Care-jurisprudentie van de Hoge Raad wat het element toezicht en leiding betreft. Het hof stelt allereerst vast dat op de handhaver (SNCU) de bewijslast rust. Vervolgens oordeelt het hof dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van uitzending alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Het feit dat derden werkgever als uitzender beschouwen is een omstandigheid, maar niet van doorslaggevende betekenis. Ook het feit dat contractueel is bedongen dat naar vragen en aanbod van de opdrachtgever wordt gehandeld, leidt niet tot werkgeversgezag in de zin van artikel 7:610 jo. 7:690 BW.

Asscher-escape: ten onrechte beroep op d-grond, leidt tot g-grond met vergoeding
In AR 2017-0028 oordeelt de kantonrechter over de Asscher-escape aldus. Doordat werkgever ten onrechte beindiging van de arbeidsovereenkomst met werknemer heeft nagestreefd op grond van een van de andere ontslaggronden dan de g-grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW, is door toedoen van de werkgever een verstoring van de arbeidsverhouding ontstaan. Dit leidt tot een g-grond met billijke vergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding staat naar haar aard in relatie tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en mag worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Uit dit toetsingskader volgt dat loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. In casu is de kantonrechter evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval mee dient te wegen dat werknemer vanaf augustus 2016, met behoud van loon, feitelijk geen werkzaamheden meer voor werkgever verricht en dat hij pas sinds 1 januari 2015 bij de rechtsvoorgangster van werkgever in dienst is getreden. Daarbij wordt opgeteld dat werknemer tegen een aantrekkelijke huurprijs woont in een woning op het park. Als dit alles wordt afgezet tegen de ernst van het verwijtbaar handelen van werkgever (en het punitieve karakter van de hier bedoelde billijke vergoeding), is alles overziend een billijke vergoeding van 3000 bruto passend. De huurovereenkomst wordt ontbonden wegens het zijn van een eigenlijke dienstwoning.

Ontslag grapjas die nepbericht van leidinggevende plaatst, kost werkgever ruim 35.000 ontslagvergoeding
In AR 2017-0024 oordeelt de rechter dat het ontslag op staande voet van een werknemer die een grap met zijn leidinggevende heeft uitgehaald, niet gerechtvaardigd is. Werknemer had bij wijze van grap op 28 augustus 2016 via Messenger van Facebook het volgende bericht aan zijn leidinggevende (de heer A) gestuurd: Dit zit me toch een beetje dwars. Kreeg dit gisteren van [voornaam van B]. Snap er helemaal niets van. (...). Bij dit bericht is het volgende door werknemer verzonnen bericht van de heer B (de leidinggevende van zijn leidinggevende) meegestuurd: Za, 27/8/2016 Verdomme jongens, ik weet niet wat jullie gisteren allemaal uitgespookt hebben, maar het is n grote bende hier. En dat moest nou maar is afgelopen zijn. Ik ben in staat om jullie er allemaal uit te gooien. Maandag gesprek op kantoor. [B] 09.50. De rechter vond dat een billijke vergoeding van 7500 naast de transitievergoeding van 26.182 en de opzegtermijn passend (art. 7:681 BW).

AR Poll
Ruim 75% is het eens met de stelling: Er dient speciale wetgeving voor arbeidsrechtelijke gevolgen bij aanbesteding te komen.
De nieuwe stelling luidt: Het meerjarig tijdelijk contract is gewenst. Breng hier uw stem uit.

Inzenden eigen rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij ingezonden rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de arbeidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest mij nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Ruben Houweling
Hoofdredacteur AR Updates

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep