Naar boven ↑

Update

Nummer 48, 2017
Uitspraken van 21-11-2017 tot 27-11-2017
Redactie: prof. mr. dr. A.R. Houweling, mr. L. Kirkpatrick, mr. M. Assenberg van Eijsden, mr. E.L. Eijkelenboom, mr. S.C. Goedhart, mr. C.P. Kuijer, mr. D. Ottevanger, mr. drs. T.J. Post, I.J. Schipper, mr. S.A. Slootweg, mr. S. van der Slot, mr. V. Twilt en mr. S. Wiersma-Helal.

AR Annotatie Pascal Kruit: De billijke vergoeding na New Hairstyle: hoe nu verder?
Graag wijs ik u op de nieuwe AR Annotatie van Pascal Kruit. In deze annotatie staat hij stil bij de beschikking New Hairstyle en de toepassing ervan in de lagere rechtspraak. Hij onderscheidt verschillende gezichtspunten en toetst die vervolgens aan rechtspraak gewezen na New Hairstyle. Aan de hand van een mooi overzicht stelt hij dominante en minder dominante factoren vast die van invloed zijn op de hoogte van de billijke vergoeding. Hij concludeert onder meer dat de rechtspraak een sterke schadevergoedingsbenadering hanteert, maar dat er tevens een zekere trend waarneembaar is waarin ook de mate van verwijtbaarheid van de werkgever tot uitdrukking komt in de billijke vergoeding, zonder dat hieraan concrete schade wordt gekoppeld. Klik hier om zijn annotatie te lezen.

Wetsvoorstel payrolling
Afgelopen donderdag is er een initiatiefwetsvoorstel inzake payrolling ingediend. In het wetsvoorstel wordt onder meer het arbeidsrecht light van artikel 7:691 BW uitgesloten voor payrollwerkgevers en dienen payrollwerknemers ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden te genieten als werknemers van de opdrachtgever, inclusief eventueel pensioen. Klik hier voor de tekst van het wetsvoorstel.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

HR: melding van betalingsonmacht ook op toekomstige premieverplichtingen
In AR 2017-1414 oordeelt de Hoge Raad dat indien een melding van betalingsonmacht op de voet van artikel 23 lid 2 Wet Bpf 2000 is gedaan, niet opnieuw een zodanige melding behoeft te worden gedaan zolang nog sprake is van een betalingsachterstand, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten. Voorts overweegt de Hoge Raad dat de administratie de rechtspersoon toebehoort, zodat een voormalig bestuurder, voormalig aandeelhouder, voormalig indirect bestuurder of voormalig beleidsbepaler in beginsel niet meer kan beschikken over of zelfs toegang kan verkrijgen tot de administratie van een rechtspersoon. Het niet uitdrukkelijk overdragen van deze administratie kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de (ex-)bestuurder deze informatie bewust buiten de procedure heeft gehouden.

Hernieuwde uitval na 104 weken leidt niet tot nieuwe periode van loonbetaling, zolang de passende arbeid niet nieuw bedongen arbeid is geworden
In AR 2017-1395 oordeelt het hof over de vraag of hernieuwde uitval tijdens het verrichten van passende arbeid tot loonbetaling tijdens ziekte leidt. Het hof oordeelt als volgt. Het wettelijk stelsel houdt op dit punt, kort gezegd, in dat de werkgever in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer enerzijds gehouden is gedurende 104 weken het naar tijdruimte vastgestelde loon binnen de grenzen zoals bepaald in artikel 7:629 lid 1 BW te betalen, en anderzijds gedurende die periode de re-integratie van zijn werknemer binnen het eigen bedrijf, dan wel in het bedrijf van een andere werkgever, te bevorderen (art. 7:658a BW). Dit stelsel brengt mee dat, indien de werknemer als gevolg van de re-integratie andere (passende) werkzaamheden is gaan verrichten, zonder dat de passende arbeid de bedongen arbeid is geworden, en hij na afloop van de periode van 104 weken opnieuw door ziekte uitvalt, de werkgever niet gehouden is (wederom) diens loon door te betalen. Ook artikel 6:248 lid 1 BW brengt dat niet mee, omdat dan de samenhang en het evenwicht tussen de bedoelde verplichtingen van de werkgever verstoord zouden worden.

Niet-schriftelijke aanzegging leidt niet tot vergoeding, omdat geen onduidelijkheid bestond over niet-voortzetting van de arbeidsovereenkomst: doel voor vorm
In AR 2017-1416 oordeelt de kantonrechter dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de eis van de schriftelijke aanzegging heeft gesteld ter bescherming van de werknemer. De werknemer moet bij het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst tijdig de mogelijkheid hebben om maatregelen te treffen om het verlies van zijn inkomen op te vangen. Het doel van de wettelijke bepaling is dus tijdig duidelijkheid aan de werknemer verschaffen. Nu bij werkneemster geen onduidelijkheid heeft bestaan over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en zij tijdig de mogelijkheid heeft gehad om maatregelen te treffen om het verlies van haar inkomen op te vangen, acht de kantonrechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat werknemer aanspraak maakt op een aanzegvergoeding.

Werkgever dient bij voortijdige beindiging arbeidsovereenkomst belangen van werknemer te borgen inzake leasecontract auto
In AR 2017-1410 oordeelt de kantonrechter over de bedrijfsautoregeling van werkgever. De bedrijfsautoregeling geeft bij einde dienstverband op initiatief van de werknemer drie mogelijkheden: (1) de werknemer neemt de auto mee naar de nieuwe werkgever, (2) de werknemer voldoet de kosten van vroegtijdige beindiging van de gebruikersovereenkomst of (3) de auto wordt doorgegeven aan een andere medewerker van werkgever. Vast is komen te staan dat de leaseauto niet is overgenomen door de nieuwe werkgever van werknemer. Voorts is vast komen te staan dat de auto door werkgever is ingenomen en per 1 juni 2016 (voor het einde van de arbeidsovereenkomst met werknemer) ter beschikking is gesteld aan een andere werknemer op basis van een vrijwel gelijkluidende gebruikersovereenkomst als die met werknemer. Enig verschil is dat de maandelijkse eigen bijdrage voor de andere werknemer is beperkt tot 126,75 per maand. De vraag die voorligt is of werkgever terecht jegens werknemer aanspraak maakt op vergoeding van het verschil tussen het leasebedrag van 1.203,95 per maand en het overeengekomen bedrag met de andere werknemer van 971,75 per maand extrapolerend naar de resterende looptijd van de leaseovereenkomst van 44,5 maanden, derhalve een totaalbedrag van 10.306,20. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Uit artikel 7:611 BW vloeit voor werkgever een gehoudenheid voort de belangen van werknemer te behartigen ten aanzien van de afwikkeling van het leasecontract. Van de leaseregeling tussen werkgever en werknemer maakt deel uit dat het risico van (het moeten betalen van) een afkoopsom bij voortijdige beindiging, op de werknemer wordt gelegd. De werknemer is echter niet de contractant van de leasemaatschappij en heeft (dus) geen onderhandelingspositie ten opzichte van de leasemaatschappij. Artikel 7:611 BW brengt dan mee dat de werkgever bij voortijdige beindiging van de arbeidsovereenkomst en (mogelijke) beindiging van het leasecontract zal moeten waken voor de belangen van de werknemer.

AR Poll
Ruim 35% is het eens met de stelling: Politie discrimineert medewerkers met hoofddoek.
De nieuwe stelling luidt: Het Huis voor Klokkenluiders is in de praktijk een tent: alleen bij mooi weer zetten we die op.
Breng hier uw stem uit.

Inzenden eigen rechtspraak
Steeds vaker ontvangen wij ingezonden rechtspraak. Dank daarvoor! Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de arbeidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ar-updates@budh.nl.

Rest mij nog u een bijzonder fijne dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Ruben Houweling
Hoofdredacteur AR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Centrale Raad van Beroep